Gerard Reves kippenvelmoment als bron van zijn godsbesef
door Jelle Rollema
14 december was het honderd jaar geleden dat Gerard Reve (1923-2006) werd geboren in Amsterdam. Ondanks dat hij wat vergeten dreigt te worden, werd daar veel aandacht aan besteed. Zijn meest bekende werk De Avonden verscheen al in 1948, maar pas in de jaren ’60 werd zijn werk bekend in het hele land. Daarnaast had Reve in die periode succes met zijn geruchtmakende werken Op weg naar het einde (1963) en Nader tot U (1966), waarin hij zijn persoonlijke denkbeelden over religie en seksualiteit verwerkte. In 1966 vond ook het tegen Reve aangespannen zogeheten Ezel(s)procesplaats, over de vrijheid van meningsuiting en godslastering, een zaak die hij uiteindelijk won.
Jammer genoeg is er weinig aandacht voor de religieuze dimensie van het werk van Reve. In het nawoord bij zijn Verzamelde gedichten (19870 schrijft hij daar het volgende over:
‘Wat is de grondslag van mijn werk? Van mijn vroege jeugd af ben ik doordrongen geweest van een diep Godsbesef, en van het omringd zijn door een soms tot verrukking voerend, maar meestal als overweldigend en dreigend ervaren Mysterie. Vandaar dat ik het meeste houd van godsdienstige en mystiek poëzie, mits zij echt en goed is, want ik ben een godsdienstig auteur, of U en ik er zin in hebben of niet: er is niets meer aan te doen. Aldus zie ik het dan ook als een logische ontwikkeling, dat ik mij uit de religie van mijn jeugd, het socialisme, geleidelijk aan bekeerde tot het rooms-katholicisme. Volgens mij hebben homoseksuelen, vrouwen en romantische kunstenaars, als deze categorieën om religie verlegen zitten, in die grote Kerk nog de meeste kans rust te vinden. Mij heeft die Kerk in mijn werk in ieder geval geïnspireerd en mij de moed gegeven dingen neder te schrijven die ik anders misschien nooit op papier had durven zetten.’
De toon is enigszins ironisch, een toon die het hem destijds mogelijk maakte in zijn ongelovig milieu religie ter sprake te brengen.
Dat hij zijn godservaringen omschrijft met woorden als ‘verrukking’ en ‘dreiging’ is misschien wat bevreemdend maar wie het belangwekkend boek ‘Het Heilige, (1917) van de Lutherse theoloog Rudolf Otto kent, verbaast zich daar niet over. Ontmoetingen met het goddelijk noemt Otto ‘numineuze ervaringen’. Het woord numineus komt van het Latijnse ‘numen’, dat onder andere betekent: goddelijke kracht, goddelijke wil, goddelijke majesteit. Otto gebruikte deze term in zijn baanbrekende en nog steeds invloedrijke boek ‘Das Heilige’ (1917), waarin hij een weg zocht tussen de voor velen als onbegrijpelijk ervaren dogmatische taal van de orthodoxie en het burgerlijke cultuurchristendom van zijn tijd.
Ervaringen van God/het goddelijke benoemt hij in zijn boek ervaringen van het ‘Mysterium tremendum et fascinans’ (het huiveringwekkende en fascinerende mysterie). Het zijn dus ervaringen die twee kanten hebben: huiveringwekkend en tegelijk fascinerend. Ervaringen die voor de betreffende persoon levenslang van betekenis blijven. Wie de bijbelverhalen kent, herkent vergelijkbare reacties wanneer mensen oog in oog komen te staan met het goddelijke (God of Jezus): huiver, vrees, ontzag en verbijstering, maar ook fascinatie (bij Mozes bij de brandende braamstruik, Jezus die de storm stilt, de ‘engelachtige’ ervaring die Maria overkwam). Theoloog Tjeu van den Berk gebruikt voor zulke ervaringen het misschien beter navoelbare woord ‘kippenvelmoment’. Zulke ‘kippenvelmomenten’ zijn er in diverse gradaties.
Onder deze tekst staat een gedicht van Reve waarin zo’ n numineuze ervaring in al z’n heftigheid wordt uitgedrukt. Het is bekend dat Reve ‘Das Heilige’ van Rudolf Otto gelezen heeft. Het is daarom niet vreemd dat hij die ervaring in soortgelijke bewoordingen beschrijft.
Het moet een diepingrijpende ervaring uit zijn kindertijd zijn die in zijn geheugen gegrift staat. Uit zijn kindertijd, vanwege de opmerking ‘klim ik uit bed’. Dat duidt op een kinderledikantje met ‘omheining’. Overigens zijn veel van zulke herinnerde numineuze momenten vaak ervaringen uit de kindertijd, omdat kinderen opener naar de wereld kijken en daarom meer open staan voor zulke ervaringen. Ze leven meer in een toestand van onthaasting, een belangrijke voorwaarde voor het je kunnen overgeven aan zulke ervaringen.
Een andere bekende schrijver die zo ’n ervaring beschrijft als bron van geloof, is Godfried Bomans (1913-1971). Die ervaring overkwam hem als kind aan het Spaarne in zijn woonplaats Haarlem:
“… Ik liep langs het water van het Spaarne. Het sneeuwde en het was vijf uur. Er was een verschrikkelijke, ademloze stilte. Ik stond aan de rand van het water en opeens gebeurde het. Ik was verbijsterd. (…) Alles was nieuw. Alles was totaal onbegrijpelijk. Ook ik zelf. Ik zag alles voor het eerst, als een pasgeborene. Waarvoor diende het allemaal? Wat was de betekenis van de dingen? En vooral: waarom ben ik er en wat doe ik hier eigenlijk? Waar ga ik heen? Uit die panische radeloosheid wordt elke godsdienst geboren…”
Caspar Friedrich (1774-1840), Neubrandenburg bij zonsopgang (ca. 1816)
Altijd wat
Omdat ik niet meer slapen kan, klim ik uit bed.
Het is half vier. De dag verheft zich, en ik zie
Uw gruwelijke Majesteit.
Wanneer ik dood ben, hoed dan Teigetje.
Gerard Reve
(uit: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1987)