‘Hemelse’ ervaringen, de meest kostbare momenten in een mensenleven
door Jelle Rollema
In zijn boek Het numineuze (2005) gaat Tjeu van den Berk in op momenten waarin mensen op intense wijze iets van de diepere dimensie van de werkelijkheid ervaren. Ervaringen die zin geven aan het bestaan. Ze verwijzen niet naar iets anders, vragen niet om ‘geloof’, maar zijn er gewoon. Soms zijn het ervaringen die huiveringwekkend zijn (zie de ervaringen van Reve en Bomans in de vorige Tsjerkestim). Maar ze kunnen ook subtieler zijn, zoals de ervaringen die straks zullen volgen. In theologische taal noemen we zulke ervaringen goddelijk, omdat ze je overkomen, een diepe indruk achterlaten en vaak troostrijk zijn of een gevoel van geborgen zijn in iets groters, alomvattends geven.
Om duidelijk te maken wat numineuze ervaringen zijn, beschrijft Van den Berk een groot aantal van zulke ervaringen. Hij gaat daarbij uitgebreid in op scènes uit de film Afterlife (1998) van de vooraanstaande Japanse regisseur Hirokazu Koreeda (twee jaar geleden in de Focus-filmserie vertoond). Daarin wordt aan een aantal overleden mensen gevraagd wat uiteindelijk het meest dierbare moment in hun leven was. Die ervaring mogen ze meenemen naar de hemel. In die ervaring ligt de essentie van hun leven samengebald, een ervaring van eeuwigheidswaarde. Ze herinneren zich die soms pas of worden zich die soms pas bewust nu ernaar gevraagd wordt.
Het is opvallend hoe groot het belang is dat de geïnterviewde personen hechten aan die ene herinnering, hoewel deze voorbeelden ons soms te banaal voor woorden lijken. Vallen alle andere grootsere momenten daarbij dan in het niet? Hieronder een aantal van die meest kostbare ervaringen:
– de jonggestorven puber die eerst nog meent dat ze zoiets moet kiezen als een bezoek aan Disneyland, maar als ze erbij stilstaat, kiest ze voor het moment dat zij als kind haar hoofd in moeders schoot legde, haar dijen voelde en de geur van haar lichaam opsnoof. Ze wordt er verlegen van, nu ze het vertelt;
– de oudere man die zich herinnert hoe hij als middelbare scholier op de laatste schooldag in de tram door Tokio rijdt. De bel rinkelt, de bestuurder heeft een witte pet op, het raampje staat open en de zomerwind streelt langs zijn gezicht en door zijn haren. Die tramrit, de vakantie tegemoet rijdend, dat was het dus helemaal!;
– het oude vrouwtje, dat een beetje kinds geworden is, maar dat geheel opbloeit als in de filmstudio kersenbloesem vanuit de zoldering over haar heen wordt gestrooid. De medewerker had uit haar manier van kijken naar de kale winterbomen goed gezien dat zij die vreselijk miste;
– de piloot die nooit zal vergeten hoe hij op een bepaald moment de wolken op een onbeschrijfelijke manier aan de ramen van zijn Cessna voorbij zag glijden in een peilloze ruimte en stilte;
– de staalmagnaat die op de valreep nog net dat ene moment weet te vinden: vlak na de oorlog zit hij samen met zijn jonge vrouw op een bankje, Ze hebben zonet een afspraak gemaakt voor een film en zitten nu stil naast elkaar. Ze zullen overigens nooit naar die film gaan of nog eens samen op een bankje zitten. Maar die ene keer wel!;
– de oude vrouw die op het moment van de vreselijke aardbeving in 1932 vier jaar was. Haar ouders stuurden haar radeloos het bamboeveld in. Er werd een touw tussen twee stokken opgehangen waarop het kind schommelde. De hele familie bracht verder de nacht door in het bamboeveld en at, zittend in een kring in het maanlicht, rijstballetjes. Een dierbaarder moment had zij daarna nooit meer gekend.
Deze bovenstaande ervaringen worden in de godsdienstwetenschap met het woord numineus geduid. Een term die de Lutherse godsdienstwetenschapper en theoloog Rudolf Otto bedacht heeft om zulke ervaringen te duiden. Het woord ‘numen’ is een Latijnse term voor ‘spirituele kracht’ of ‘voelbare heilige aanwezigheid’. Letterlijk in het Latijn betekent numen: knikje van het hoofd’ (van een god). Dat knikje van het hoofd van een god geeft zijn wil, kracht of bekrachtiging aan. De Romeinse godsdienst kende de numina als krachten en niet als mensvormige goden.
Het zijn ervaringen die niet in wetenschappelijk termen zijn uit te drukken, die ruimte en tijd doorbreken, maar werkelijker zijn dan de werkelijkheid van alledag. Ervaringen die niet maakbaar zijn, maar je overkomen. Hoewel een ontspannen sfeer, waar de ‘to-do-list’ even afwezig is, vaak wel een voorwaarde is. Zo ’n levenshouding is lastig realiseerbaar in een hyperactieve cultuur met de focus op efficiëntie. Een cultuur die sterk beïnvloed is door een calvinistische moraal met als kenmerk dat een mens (slechts) leeft om te kunnen werken. Versterkt door het idee van de Verlichtingsdenkers dat het leven maakbaar is: Willen is kunnen!. Wanneer je denkt dat je afscheid hebt genomen van geloof en kerk, betekent dat nog niet dat die mentaliteit weg is. Zonder breed gedragen tegenverhaal blijft zo ’n levenssfeer doorwoekeren. Die rusteloze en hoofdzakelijk op productiviteit gerichte cultuur laat weinig ruimte voor ‘lege momenten’ waarin een mens iets van de diepere werkelijkheid zou kunnen ervaren. Misschien is dit ook de reden dat in Nederland al zo vroeg de secularisatie zo hard toesloeg.
Numineuze ervaringen zijn vaak ook heilzame ervaringen van verbondenheid met een hogere of diepere werkelijkheid. Ervaringen van ‘gezien worden’. In een sterk geïndividualiseerde samenleving zijn juist zulke ervaringen van belang om het complexe leven aan te kunnen. Want wanneer jij tot de groep van de verliezers behoort (in de ogen van de samenleving), wat is dan nog jouw bestaansrecht? En ook bestaanszekerheid is immers meer dan materiële welvaart. Zou onze op prestatiegerichte cultuur van ‘hardwerkende Nederlanders’ er misschien de oorzaak van zijn dat numineuze ervaringen ons nauwelijks meer overkomen, de religieuze ervaring verdampt is en dat daarom de wachtlijsten voor de GGZ zo lang zijn, hoewel geen enkel land ter wereld zoveel psychiaters en psychologen per 1000 inwoners telt?