In deze nieuwe rubriek plaatsen we dit jaar meditaties over de heiligen van Ingwert: de heiligen die verbonden zijn met de diverse kerken van de (bijna) voormalige Hervormde Gemeenten Jirnsum en Raerd-Poppenwier. Elke twee maanden wordt er een meditatie toegevoegd.
Laurentius van Rome († 10 augustus 258, feestdag 10 augustus)
Kerk: Laurentiuskerk van Raerd
Het beeld van Sint Laurentius in de kerk van Raerd
Laurentius is een van de martelaren van de vroege christelijke kerk. Hij was diaken onder paus Sixtus II. In zijn functie was hij belast met de zorg voor het kerkelijk bezit. Op 6 augustus 258 liet keizer Valerianus de paus onthoofden. Laurentius kreeg vervolgens de opdracht om de kerkschatten aan de keizer over te dragen. Hij verzamelde een groot aantal armen om zich heen en kwam terug met de mededeling: “Hier zijn de schatten van de kerk”. Op 10 augustus werd hij verbrand op een rooster, het attribuut waarmee hij ook vrijwel altijd afgebeeld wordt (zie foto). Naast Petrus en Paulus was hij de populairste heilige van Rome. Boven zijn graf werd door Constantijn de Grote de basiliek San Lorenzo fuori le Mura gebouwd, een van de zeven hoofdkerken van de stad.
Zijn populariteit in Rome had een enorme uitstraling. Vandaar dat ook in onze streken kerken aan hem gewijd werden. Naast Raerd hebben bijvoorbeeld Kimswerd en Donkerbroek een Laurentiuskerk, maar ook de grote kerken van Alkmaar en Rotterdam zijn Laurenskerken.
Laurentius was belast met het beheer van de kerkschatten en tegelijk ook met de armenzorg. Op dat eerste punt willen we hier dieper ingaan. Want natuurlijk speelt bovengenoemde paradox (kerkschatten-armenzorg) ook als het gaat om een kerkrestauratie van 1,3 miljoen euro. Is het wel verantwoord om voor zo’n groot bedrag een kerk te restaureren, vooral als je om je heen kijkt en ziet hoeveel geld er nodig is om bepaalde groepen in onze maatschappij een menswaardig bestaan te geven. Hoe is het één met het ander te rijmen?
Onze redenering is de volgende. We zien het als onze opdracht om oog te hebben voor de wereld om ons heen en de noden en problemen die daar spelen. Waar het mogelijk is, kunnen we misschien – op kleine schaal – iets voor anderen betekenen, vooral dichtbij maar ook verder weg. De kerk als gebouw is daarvan een duidelijk zichtbare, vaste basis. Het is een ruimte waar we onze inspiratie kunnen opdoen en van waaruit we kunnen werken. Tegelijk is het ook een plek die toegankelijk is voor wie behoefte heeft aan rust en stilte. Het is de plaats waar het geloof gevierd kan worden met alle middelen die daarvoor nodig zijn. Zonder dat gebouw, inrichting en bezittingen zou de kerk niets meer zijn dan een liefdadigheidsorganisatie, waarschijnlijk zonder vaste middelen van bestaan.
En dan is er nog iets anders. Een restauratie kenmerkt zich door relatief weinig materiaalkosten en veel arbeidsloon. Door het uitvoeren van een project als het onze worden inkomsten verschaft aan mensen zoals wijzelf: timmerlieden, metselaars, stukadoors, schilders, installateurs, restaurateurs op diverse gebieden, leidekkers, steigerbouwers, orgelbouwers etc.. Zij verdienen met de restauratie hun brood. Het resultaat is een kerk met een prachtige uitstraling, waar het dorp jaren mee vooruit kan. Om te vieren, te gedenken, te genieten of om gewoon stil te zijn.
Uiteindelijk is het gebouw dus niet het doel maar het middel. Bezit is voorwaarde om te kunnen uitdelen. En daarin ging Laurentius ons voor. De dichter Sytze de Vries heeft het als volgt verwoord in zijn Lied over Laurentius, diaken en martelaar – voor een Laurenskerk*:
1. Zijn leven heeft gediend
als hand en hart van God.
Hij deelde brood dat voedt
en liefde die doet leven.
Barmhartig deed hij goed.
Hij heeft de schepping doorgegeven.
refrein:
Geen vuur zo fel als liefde voor zijn God.
Het lied om hem gaat alle pijn te boven.
Laurentius, uw naam helpt ons geloven!
2. Hij droeg een rijk geheim,
wist van de ware schat:
dat Christus zelf wil zijn
in alle lege handen.
Wij bidden bij zijn schrijn:
zijn geest zal in ons blijven branden.
refrein
3. Dit wordt van hem verteld:
hoe vurig bleef zijn hart!
Tot in de dodencel
stond Christus hem voor ogen.
Tot in de heetste hel
heeft hij zijn liefde niet verloochend.
refrein
* In: Jij, mijn adem. Verzamelde liederen. Zoetermeer 2009. p. 356-357.
Franciscus van Assisi (± 1181 – 3 oktober 1226, feestdag 4 oktober)
Kerk: voormalig klooster Ingwert
Giotto: Franciscus preekt tegen de vogels (Padua, Scrovegni-kapel)
Franciscus was de zoon van een rijke lakenkoopman. Hij leefde tijdens zijn jonge jaren een losbandig leven, maar kwam tot inkeer toen hij tijdens een veldtocht ernstig ziek werd. In 1205 kreeg hij een visioen in een kerkje van San Damiano en dat was voor hem aanleiding om zijn rijkdom af te zweren. Armoede werd zijn hoofddeugd. Hij trok rond als prediker en stichtte kloosterorden. Het kloostertje Ingwert bij Poppenwier is daaruit voortgekomen (1478-1580).
Behalve dat Franciscus armoede en soberheid predikt, zien we bij hem ook een grote liefde voor de natuur, iets wat zeer uitzonderlijk was in zijn tijd. Er gaat zelfs een verhaal over hem rond, dat hij preekte tegen de vogels, die hem met grote interesse aanhoorden. Niet voor niets is het op 4 oktober Werelddierendag.
In de kunst is Franciscus herkenbaar aan zijn armoedige voorkomen, gekleed in een franciscanenhabijt. In zijn handen zijn vaak de stigmata te zien, de wonden van Christus die bij hem verschenen door zijn diepe concentratie op het lijden van Christus.
Franciscus was de eerste die een levende kerststal liet inrichten.
Twee zaken lichten we eruit: Franciscus’ armoede en zijn liefde voor de natuur.
In zijn armoede vormt de heilige een tegenwicht voor de consumptiemaatschappij waar wij deel van uitmaken. Door zijn sobere leefwijze – hij stichtte een bedelorde – dwingt Franciscus ons om na te denken over ons leef- en uitgavenpatroon. Dat betekent niet direct dat we bezit moeten afzweren, alles weg moeten geven aan de armen en maar uit bedelen moeten gaan. Daar schieten we ook niet echt veel mee op. Wel kunnen we onszelf afvragen of we controle hebben over de consumptiemaatschappij waar we deel van uitmaken of juist deze maatschappij ons in zijn macht heeft. In hoeverre laten we ons beïnvloeden door rages en reclame? Hoe belangrijk is status voor ons? Hoe vast zitten we aan ons geld? Is ons bezit het enige waar we zekerheid aan ontlenen?
Een goed voorbeeld van de uitwassen van onze samenleving zijn de koopzondagen. Was er een aantal jaren geleden in elk geval nog één dag in de week, dat het leven niet beheerst werd door kopen en consumeren, nu is op veel plaatsen de rust van de zondag verdwenen, doordat winkels zonodig open moeten zijn om hun omzet te vergroten of in elk geval op peil te houden. En wie zich als ondernemer liever afzijdig houdt, moet toch meedoen uit concurrentie-overwegingen. Zondagsrust is zo gek nog niet. Eén dag in de week je niet gek laten maken.
Bewust en respectvol omgaan met de natuur om je heen is een tweede punt. Al zegt het Genesisverhaal dat de natuur aan ons onderworpen is, zelf weten we wel beter. We maken er deel vanuit. Vernielen we de natuur, dan bereiden we onze eigen ondergang voor.
Franciscus zag zichzelf als volkomen gelijkwaardig aan de natuur om hem heen. Geïnspireerd door dieren, planten, elementen en hemellichamen dichtte hij zijn zonnelied:
Almachtige, algoede Heer,
aan u zij alle lof en eer,
aan U zij alle roem en zegen.
Wij overtraden uw gebod,
doch duld dat wij U loven, God,
met uwe schepselen allerwegen.
Geloofd zijt Gij om broeder Zon,
Uw zinnebeeld, de gouden bron,
die uitstraalt over alle volken.
Geloofd zijt Gij om zuster Maan,
om sterren, die in ’t luchtruim staan.
Geloofd om broeder Wind en Wolken.
Om zuster Aarde, die ons voedt
en kruid en bloemen groeien doet,
om ’t need’rig water, rijk aan waarde.
Geloofd zijt Gij om broeder Vuur,
die edel is en sterk en puur.
Geloofd zijt Gij om heel uw aarde.
Geloofd zijt Gij om hen, die stil
hun lot verdragen naar Uw wil,
en U ter eer elkaar vergeven.
Geloofd zijt Gij om zuster Dood,
die nooit een sterv’ling buitensloot
van loon of leed in ’t eeuwig leven.
Looft God en dankt en benedijdt
en dient Hem vol ootmoedigheid.
Nicolaas van Myra (± 280 – 6 december ± 342, feestdag 6 december)
Kerk: Hervormde kerken van Dearsum en Poppenwier
De patroonheilige van de kerk van Poppenwier werd in de 6e eeuw bekend om zijn liefdadigheid, naastenliefde en vele wonderen. Zo kon hij op twee plaatsten tegelijk zijn. Heel bekend is het verhaal over hoe hij in het geheim drie beurzen met geldstukken naar binnen gooide bij een tot armoede geraakte edelman. Daarmee werd voorkomen dat zijn dochters de prostitutie in moesten. Met het geld konden ze een bruidsschat betalen en dus trouwen. Een ander verhaal vertelt hoe Nicolaas bij noodweer schipbreukelingen redde. Dat laatste heeft ervoor gezorgd dat talloze dorpen en steden met een zee- of rivierhaven een aan Nicolaas gewijde kapel hebben. In onze buurt zijn dat naast Poppenwier bijvoorbeeld Dearsum, Wieuwert, Húns en Easterwierrum. Ongetwijfeld houdt dat verband met de Middelsee die vroeger Oostergo van Westergo scheidde.
In de kunst is Nicolaas van Myra (ook wel: van Bari) als bisschop afgebeeld, met een mijter en een kruis. Vaak verwijst een boek met daarop drie gouden bollen naar het verhaal over de bruidsschat.
Uit zijn wonderen blijkt Nicolaas’ vrijgevigheid en zijn vermogen om wat dood is, weer tot leven te wekken.
Met het eerste hebben we minste moeite. Volgens het gezegde is het beter te geven dan te ontvangen. Daarvan zijn we ons wel bewust.
Moeilijker is het als we hulp nodig hebben, om daarom te vragen. We schamen ons en willen niet onderdoen voor de mensen om ons heen. Voor wie aan moet kloppen bij een ander, is de hindernis veel hoger dan voor degene die die hulp kan verlenen. We zijn dus al een eind op weg, als we erin slagen een leefomgeving te scheppen, waarin zo veel vertrouwen en vriendschap heerst, dat mensen om hulp durven vragen. En wie helpt, neemt een voorbeeld aan Nicolaas’ bescheidenheid: net als de heilige werkt hij in het geheim.
Onmogelijk lijkt het om wat dood is, tot leven te wekken. Maar als we dat symbolisch opvatten, heeft dat misschien meer met het vorige te maken dan we op het eerste gezicht denken. Letterlijk tot leven wekken kunnen we niet. Maar wel kunnen we leven brengen waar de dood het voor het zeggen lijkt te hebben. Ruim 111 miljoen euro leverde de actie voor het door een aardbeving zwaar getroffen Haïti begin dit jaar op. En voor mensen in een uitzichtloze situatie kunnen we soms meer betekenen dan we zelf denken.
We eindigen met een in deze context toepasselijk adventslied: Gezang 116.
Daar komt een schip, geladen
tot aan het hoogste boord,
draagt Gods Zoon vol genade
des Vaders eeuwig woord.
Hoe’ t schip het water kliefde!
Het bergt een kostbren last;
Het zeil, dat is de liefde,
De Heilge Geest de mast.
Het anker valt ter rede,
nu is het schip aan land.
Het woord is vlees geworden,
Gods Zoon reikt ons de hand.
Te Bethlehem geboren
als kindje in een stal,
geeft zich voor ons verloren
de Heiland van ’t heelal.
En wie in groot verblijden
dit kindje kussen wil,
moet vooraf met Hem lijden
zijn kruis, om zijnentwil,
en daarna met Hem sterven,
om met Hem op te staan
en ’t leven te verwerven,
gelijk Hij heeft gedaan.
Anna, de moeder van Maria († 1e eeuw, feestdag 26 juli)
Kerk: middeleeuws altaar Laurentiuskerk Raerd
De heilige Anna is de moeder van Maria en dus de grootmoeder van Jezus. In de bijbel komt ze niet voor, wel in de apocriefe geschriften. Ze is getrouwd met Joachim en krijgt pas op latere leeftijd een dochter, Maria. In de tweede helft van de 15e eeuw is de voorstelling van Anna te Drieën heel populair: Anna met haar dochter en kleinzoon. In zijn testament (1532) geeft de in Laurentiuskerk begraven Aeda Jonghama opdracht twee missen te houden. Hij laat opschrijven: Dyo ene schelme dwaen op Sinte Anna altoer, tho loff ende thot eere dyo hillighe moeder Sancte Anna sulffsderde ende met haer geslachte alle tysdegghen (Die ene zal men doen op het Sint Anna altaar, tot lof en tot eer van die heilige moeder Sancta Anna te Drieën en haar familie alle dinsdagen).
De heilige Anna werd in talloze situaties aangeroepen om bijstand. Zo konden vrouwen tot Anna bidden om een echtgenoot te vinden of om zwanger te worden.
De grote populariteit van Anna in de 15e en 16e eeuw moet samenhangen met de grote waarde die men hechtte aan familieleven en moederschap. We kunnen stellen dat de afbeeldingen in de religieuze kunst een voorbeeldgezinnetje willen neerzetten. Maar waartoe inspireert het ons? In onze tijd van emancipatie en homohuwelijk lijkt het een achterhaald beeld. Niets is echter minder waar.
Het beeld van Anna te Drieën is een ideaalbeeld, een situatie waar we ons aan kunnen spiegelen. Het is het beeld van de onvoorwaardelijke liefde, de liefde van de moeder voor haar kind. Hier is die afgebeeld in het kwadraat: Anna met haar dochter Maria, Maria met haar zoontje Jezus. Wat er ook gebeurt, wat het kind ook uithaalt en welke niet te voorziene problemen het ook veroorzaakt, dat alles staat de moederliefde niet in de weg. Het beeld van Anna te Drieën maakt duidelijk wat echte liefde is:
De liefde is geduldig en vol goedheid.
De liefde kent geen afgunst,
geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid.
Ze is niet grof en niet zelfzuchtig,
ze laat zich niet boos maken
en rekent het kwade niet aan,
ze verheugt zich niet over het onrecht
maar vindt vreugde in de waarheid.
Alles verdraagt ze,
alles gelooft ze,
alles hoopt ze,
in alles volhardt ze.
1 Korintiërs 13, vers 4-7.
Marcus (? – ± 75, feestdag 25 april)
Kerk: rooms-katholieke kerk Jirnsum
De patroonheilige van de rooms-katholieke kerk van Jirnsum is de heilige Marcus. Het gaat hier om de evangelist, die de oudste versie van het verhaal van Jezus heeft opgeschreven.
Het evangelie van Marcus wordt geacht ontstaan te zijn in de zestiger jaren van de 1e eeuw. De figuur Marcus komt ook in het bijbelboek Handelingen voor, o.a. als metgezel van Paulus bij diens zendingsactiviteiten.
Hij wordt vaak afgebeeld aan een tafel of lessenaar, terwijl hij schrijft, uiteraard aan het evangelie. In zijn nabijheid zien we een leeuw, een aan het Bijbelboek Openbaringen ontleend symbool (zo heeft Mattheüs een engel, Lucas een os en Johannes een adelaar).
Ongeveer in het jaar 75 zou Marcus in Alexandrië de marteldood gestorven zijn: hij werd met een koord om zijn nek door de straten van de stad gesleept.
Als er één geïnspireerd was, dan was het wel de evangelist Marcus zelf. Hij schreef op wat hij had gehoord over (en misschien gezien had van) Jezus. Er wordt wel gesuggereerd dat Marcus in zijn eigen evangelie tweemaal voorkomt. In zijn beschrijving van de vondst van het lege graf door de vrouwen lezen we: ‘Toen ze het graf binnengingen, zagen ze rechts een in het wit geklede jongeman zitten.’(Marcus 16: 5). Van hem krijgen de vrouwen te horen wat er is gebeurd.
Het woord ‘jongeman’ gebruikt Marcus nog slechts één andere keer in zijn evangelie, namelijk op het moment dat Jezus gevangen wordt genomen en door zijn leerlingen in de steek wordt gelaten: ‘Een jongeman, die alleen een linnen kleed aanhad, probeerde bij hem te blijven, maar toen ook hij werd vastgegrepen, liet hij het kleed in hun handen achter en vluchtte naakt weg’ (Marcus 14: 51-52).
Wie die jongeman is, wordt nergens duidelijk. Sommigen veronderstellen dus dat het Marcus zelf is. Plotseling verschijnt hij in het verhaal, even plotseling verdwijnt hij weer. Om later weer op te duiken als de in het wit geklede jongeman in het lege graf
We ontkomen niet aan een stukje bijbel-exegese: als het in beide gevallen om dezelfde jongeman gaat, lijkt het er sterk op dat we in hem de essentie van Pasen kunnen ontdekken. Naakt vlucht hij weg. Dat roept associaties op met Adam, de eerste mens, in de bijbel de symbolische figuur voor het ‘oude leven’. Daartegenover staat de jongeman in het graf: hij draagt een wit kleed. Dopelingen in de paasnacht werden gekleed in het wit, als teken van vernieuwing.
Pasen is bij uitstek het feest van de vernieuwing, het ontdekken van nieuwe mogelijkheden. Dat wordt zichtbaar in het verhaal van Jezus, maar ook in de jongeling, misschien dus Marcus zelf. Naakt vluchtte hij weg, ogenschijnlijk zonder perspectief, zonder hoop. Maar in een wit gewaad duikt hij weer op: vernieuwd en opgewekt. Tegen de vrouwen, die Jezus tevergeefs in het graf zoeken, zegt hij: ‘Wees niet bang. U zoekt Jezus, de man uit Nazareth die gekruisigd is. Hij is opgewekt uit de dood, hij is niet hier; kijk, dat is de plaats waar hij was neergelegd. Ga terug en zeg tegen zijn leerlingen en tegen Petrus: “Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie hem zien, zoals hij jullie heeft gezegd.”’ (Marcus 16: 6-7)
Hij spoort de vrouwen dus aan op pad te gaan, het grote nieuws te melden aan wie het maar horen wil. Niet te blijven hangen in het verleden, in de negativiteit, in de slechte gewoonten, in terugkijken, het oude leven. Loslaten, opnieuw beginnen, vooruitzien, een wit kleed aantrekken. Het duurt nog een paar weken, maar nu alvast: Zalig Pasen!
Mauritius (3e eeuw – 287, feestdag 22 september)
Kerk: patroonheilige Jirnsum
De patroonheilige van de kerk van Jirnsum is de heilige Mauritius. Hij leefde in de 3e eeuw en maakte deel uit van het Thebaanse Legioen, dat vanuit Thebe in Egypte naar Noord-Gallië gestuurd werd om daar in opdracht van keizer Maximianus een opstand neer te slaan. Volgens de legende moesten ze in Aganum (het huidige Saint-Maurice in de Zwitserse Alpen) offers brengen aan de Romeinse goden en de keizer vereren. Bovendien werd hun bevolen om de lokale christenen te vervolgen. Ze weigerden. Daarop gaf Maximianus opdracht om deze ongehoorzaamheid te bestraffen door elke tiende soldaat te doden (decimeren). Dat bracht de militairen echter niet op andere gedachten. Daarop beval de keizer opnieuw elke tiende soldaat te executeren. En zo werd de straf nog een paar keer herhaald. Uiteindelijk gaf Maximianus het bevel ook de resterende legionairs van de in totaal 6666 militairen, onder wie ook Mauritius, te martelen en ter dood te brengen. De plaats waar dit gebeurde, heet nu naar de heilige: Saint Maurice-en-Valais. In deze kleine stad is ook de Abdij van Sint-Mauritius gesticht.
Op welke manier kan deze heilige ons nu nog inspireren? Eigenlijk is er maar één kwaliteit, waardoor hij echt opvalt en dat is zijn vasthoudendheid aan zijn eigen beginselen. Hij moet van de keizer, dus van overheidswege, opdrachten uitvoeren die tegen zijn principes ingaan. Er blijft voor hem dan maar één optie over: de opdracht weigeren. De uitdrukking ‘Befehl ist Befehl’ komt niet in zijn woordenboek voor. Mauritius kiest voor het leven van zijn medemens en niet voor diens dood. Hij gaat daarbij tot het uiterste: zijn principiële keuze moet hij met zijn eigen dood bekopen.
Een dergelijke situatie zal zich in onze tijd niet zo gauw meer voordoen. In een democratische samenleving als de onze gebeurt het niet snel dat de overheid een besluit neemt, dat indruist tegen de principes van de burgers. In het verleden was dat anders: doopsgezinden kozen vaak bewust voor geweldloosheid en weigerden dienst. Maar sinds de afschaffing van de dienstplicht hoeven we daardoor ook al niet meer in gewetensnood te komen. En tijdens de Tweede Wereldoorlog besloot menigeen liever onder te duiken en het verzet in te gaan dan de bevelen van de bezetter op te volgen. Maar ook dat speelde zich in een ver verleden af en lijkt niet meer relevant voor onze tijd. Zo’n gewetensconflict doet zich voor in samenlevingen, waarin de burgers zich moeten voegen naar een regime dat autoritaire macht uitoefent.
Mauritius kan ons inspireren als het gaat om het maken van keuzes. Wat hij in het groot laat zien, kunnen wij in het klein navolgen: zelf nadenken en onze afwegingen maken, niet klakkeloos aanvaarden wat een ander goed voor ons vindt, maar onze eigen principiële weg gaan. We verschuilen ons niet achter de meningen en opvattingen van anderen, maar nemen zelf verantwoordelijkheid voor onze keuzes en beslissingen. In een uitzonderlijk geval kan iemand daarbij tegenover zijn eigen omgeving of zelfs familie komen te staan. We kunnen alleen maar hopen dat we in dergelijke situaties wijs genoeg zijn om de juiste keuze te maken. Het vierde couplet van lied 239 – een pinksterlied – bidt het zo:
Ontsteek een licht in ons verstand
en maak tot liefde ons hart bereid,
geleid met milde vaste hand
ons zwakke vlees in zekerheid.
Catharina van Alexandrië (overleden ca. 307, feestdag 25 november)
Kerk: beschermheilige van de middeleeuwse prebende van Raerd
Catharina van Alexandrië, de patroonheilige van de kerk van Leons, was intellectueel een goed ontwikkelde vrouw. Toen ze 15 was, kende ze bijvoorbeeld alle werken van Plato al. Ze had zich tot het christendom bekeerd en dat was voor keizer Maximinus II reden om vijftig filosofen opdracht te geven met haar in debat te gaan om haar van haar denkbeelden af te helpen. Het omgekeerde gebeurde: de vijftig filosofen werden juist door Catharina tot het christendom bekeerd. Nu gaf de keizer opdracht om haar te radbraken, maar dat mislukte, doordat de bliksem in het rad sloeg. Daarna werd ze onthoofd (307).
Catharina wordt meestal afgebeeld met een rad. Ook wijdverbreid is de afbeelding, waarbij het Jezuskind haar een ring aan de vinger schuift, omdat zij hem als echtgenoot wilde. De toelichting vermeldt in zo’n geval: Het mystieke huwelijk van Catharina van Alexandrië.In 1969 werd de Catharina-cultus door de rooms-katholieke kerk afgeschaft, omdat men toch wel ernstig twijfelde aan de historiciteit van de heilige.
De bekering van de vijftig filosofen lichten we er hier uit als bron van inspiratie. Hoewel het 99,9% zeker is dat die nooit heeft plaatsgevonden. Als men al twijfelt aan het bestaan van Catharina, dan kan de bekering van vijftig filosofen wel helemaal naar het rijk der fabelen verwezen worden. Maar daar gaat het in dit verband niet om. Interessant is wat zo’n verhaal op de luisteraar (of de lezer) wil overbrengen, hoe het wil inspireren.
We kunnen de vraag stellen op wat voor manier Catharina de filosofen overtuigd heeft. Is ze met hen in debat gegaan en waren haar argumenten zo sterk, dat haar opponenten geen poot meer hadden om op te staan? Of is het amper tot een debat gekomen en was de uitstraling van de heilige voldoende om haar tegenstanders van hun niet-christelijke geloof af te helpen. M.a.w.: moeten we, als we de ander willen overtuigen van de waarde van het christelijke geloof, die ander in discussies proberen te overtuigen of moeten we ons geloof uitdragen door de manier waarop we in het leven staan?
Mijn visie: geen geloof zonder verstand, maar ook geen geloof zonder gevoel. Beide eenzijdigheden leiden tot ontsporingen waardoor het christelijk geloof verwordt tot een karikatuur. Wie alleen met z’n verstand gelooft, loopt het risico in discussies verzeild te raken over een woord, een idee of een dogma. Menig kerkscheuring is er uit voortgekomen.
Maar wie alleen zijn gevoel laat spreken en zijn verstand buitenspel zet, kan in een irrationele wereld verzeild raken, die blijvend psychische of zelfs lichamelijke schade aanricht. Voorbeelden hiervan zijn gebedsgenezing, eindtijdverwachting en andere uitingen van wat we noemen godsdienstwaanzinnigheid. Daarmee ontken ik niet dat zich bijvoorbeeld onverklaarbare genezingen voor zouden kunnen doen. Het is in mijn ogen alleen niet zo slim om volledig op een dergelijke ‘wonder’ te vertrouwen. Trouwens, soortgelijke fenomenen komen we niet alleen binnen, maar zeker ook buiten het christelijk geloof tegen.
God heeft de mens niet alleen zijn gevoel maar ook zijn verstand gegeven. Als we beide gebruiken om te bepalen wat we wel en wat we niet willen geloven, werken ze corrigerend en verhelderend; ze vullen elkaar aan. Geloven in balans dus.
Maria (1e eeuw v. Chr. – 1e eeuw na Chr., diverse feestdagen)
Kerk: vrijwel alle middeleeuwse kerken hadden een Maria-altaar
De kerk van Mantgum is gewijd aan Maria, de moeder van Jezus. In de Beneficiaalboeken van 1542 wordt ze letterlijk de ‘patroenesse toe Mantghum’ genoemd. De vorige keer schreven we al, dat de kans groot is dat ook de kerk van Friens aan haar gewijd was.
In het geval van Maria is er aan kerkelijke feestdagen geen gebrek: Maria’s Onbevlekte Ontvangenis (8 december), Maria-Geboorte (9 maanden later op 8 september), Maria’s Opdracht (21 november), Maria’s Verloving (23 januari), Maria-Boodschap (25 maart), Maria’s Bezoek aan Elisabet (31 mei), Maria Moeder van God (1 januari), Maria’s Zuivering (2 februari) en Maria-Tenhemelopneming (15 augustus). Als we daar de lijst met feesten ter gelegenheid van de eretitels aan toevoegen (bijvoorbeeld Bijstand, Koningin en Middelares), dan wordt de lijst nog wel vier keer zo lang.
Wat beweegt de rooms-katholieke kerk om de moeder van Jezus zo op een voetstuk te plaatsen? Protestanten hebben veel minder met deze nieuwtestamentische figuur.
Vaak wordt de verklaring gezocht in het feit dat de rooms-katholieke kerk in feite een mannenmaatschappij is. En ook in de bijbel zijn het meestal de mannen die de dienst uitmaken, geheel in overeenstemming met de samenleving waarin de teksten hun oorsprong vinden.
Maria vormt daartegen een tegenwicht. Met haar is het vrouwelijke element de christelijke religie binnengehaald. Door de wereldwijde verering is ze een soort moedergodin geworden, die prima kan wedijveren met de Vader, de Zoon en de Heilige Geest (al is die laatste ook vrouwelijk, iets waar de laatste jaren wat meer de nadruk op gelegd wordt).
Maria is dus vooral voor de vrouwelijke helft van de samenleving een figuur waarmee men zich kan identificeren. Dat kan op verschillende punten. Ze is moeder en weet dus wat het is om een gezin groot te brengen. En doordat haar zoon is omgebracht, kan ze als geen ander aanvoelen wat het is om je kind te verliezen. Gelovigen richten zich tot haar met verzoeken om voorspraak en bijstand. In die zin is ze van alle heiligen misschien wel de grootste bron van inspiratie.
Een dergelijke gedachtegang staat wat verder bij protestanten vandaan. Voorspraak en bijstand verwachten wij niet zo snel van hen die de rooms-katholieke kerk als heiligen beschouwt. Maar als symbool kan ze voor ons wel een rol vervullen. Dat lezen we ook in de volgende fragmenten, dat we citeren van de site van de vrijzinnig protestanten van Renkum:
“Dit symbool zal, meer dan in de kerkelijke traditie van de afgelopen eeuwen, invulling moeten krijgen vanuit het ‘gesprek’ van hedendaagse mannen, maar vooral ook vrouwen, met de nieuwtestamentische verhalen over Maria én hun typisch joodse achtergrond: die heel eigen wereld van Wet, Profeten en Geschriften (Tenach).
Daaruit komt een Maria naar voren als een vrouw van vlees en bloed, die met haar Magnificat op een eigen manier in de lijn van de profeten staat.
Zij kan staan voor de menselijke verwondering, en de geconcentreerde aandacht vóór en bezinning óp wat ‘meer’ is dan het gewone en alledaagse.
Zij kan staan voor de moed om aan de impulsen die van daaruit gegeven worden, gehoor te geven, for better and for worse. Ja, ook for worse, omdat zij inspireert tot een denken en handelen dat zich niet laat intimideren door de ontmoedigende kracht van alles wat stuk maakt en doodt.
Veeleer zal zij de trekken krijgen van de talloze en meestal ook nameloze vrouwen die onder extreme omstandigheden van armoede, ziekte, honger en geweld, kinderen proberen op te voeden tot goede mensen.
Zij zal, met een uitspraak van Etty Hillesum, ‘een pleister op vele wonden’ zijn, en in die zin een model voor menselijke troost. Want op de weg, die met Maria is ingezet, loop je pijn en verdriet op.
Maar daarbij zal zij tegelijk een profetische gestalte zijn. Iemand die het opneemt voor wie in de hoek zit waar de maatschappelijke klappen vallen.
Zou zo de figuur van Maria niet een hedendaagse model van humaniteit kunnen zijn, een oriëntatiepunt, een bron van inspiratie?
Ik zie haar voor me: een moderne icoon om bij te verwijlen. Een contemplatief verwijlen, dat onze innerlijke krachten en onze weerbaarheid uit hun sluimering wekt, en ons mobiliseert tot daden van menselijkheid en medemenselijkheid, tot een moederlijkheid en een vrouwelijkheid, van vrouwen én mannen, dat mens en wereld trouw blijft en een ijkpunt is voor genade en barmhartigheid.”
De apostel Petrus (1e eeuw, feestdag o.a. 29 juni)
Kerk: abusievelijk genoemd als patroonheilige van de Nicolaaskerk van Dearsum
De heiligen zijn op. Elf afleveringen van onze Tsjerkestim waren ervoor nodig om in eerste instantie de heiligen van Ingwert en daarna die van de rest van de combinatie en Reduzum c.a. te bespreken en over hen te mediteren. Nergens in de literatuur vonden we nog een aanknopingspunt of verwijzing naar een twaalfde heilige, zodat ook deze jaargang rond was. We zoeken het voor deze laatste bijdrage dus buiten de deur. Onze keus is daarbij gevallen op de heilige apostel Petrus. Waarom? In de eerste plaats wordt hij geassocieerd met de kerk van Dearsum (zeer waarschijnlijk ten onrechte). Daarnaast is het de patroon van de hoofdplaats van de gemeente waarin zich het merendeel van de besproken kerken bevindt, de Sint Pieter in Grou. En tenslotte is het de heilige die na Maria de meeste feestdagen toebedeeld heeft gekregen.
Petrus was een van de belangrijkste apostelen uit het gevolg van Jezus. Volgens de legende vertrok hij enkele jaren na Jezus’ hemelvaart naar Rome, waar hij de kerk pas echt op poten zette. Petrus ontkwam ook niet aan het martelaarschap. Omdat hij weerstand opriep bij de autoriteiten, werd hij ondersteboven gekruisigd. In de kunst is de apostel vaak te herkennen aan één of twee sleutels. Die verwijzen naar Matteüs 16: 19, waar Jezus tegen Petrus zegt: Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, en al wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn. Het is de tekst waarmee de rol van Petrus (en de pausen daarna!) als plaatsvervanger van Christus op aarde verdedigd wordt. De sleutels zien we ook in het wapen van de gemeente Boarnsterhim en dat van de vroegere gemeente Raerderhim. En in de voormalige hervormde kerk van Jirnsum draagt het leeuwtje uit 1672 op de preekstoel ook twee sleutels.
Geen van alle besproken heiligen is zo menselijk als Petrus. Hij laat zien dat niemand volmaakt is. Als hij net als Jezus over het water denkt te kunnen lopen, ontbreekt het hem aan voldoende geloof en zakt hij als een baksteen naar de bodem. Jezus’ arrestatie denkt hij te kunnen voorkomen door met zijn zwaard in het rond te zwaaien, wat een van de soldaten zijn oor kost. Als hem na Jezus’ arrestatie gevraagd wordt of hij ook tot diens volgelingen behoort, beweert hij bij hoog en bij laag dat hij de man niet kent. En dat tot drie keer toe.
Met vallen en opstaan. Dat is wat Petrus kenmerkt. Niet menselijks is hem vreemd. Geen andere apostel maakt zo veel blunders als hij. En toch krijgt juist Petrus de sleutels als teken van zijn gezag na Jezus’ vertrek. Door schade en schande is hij wijs geworden. Is er een betere heilige denkbaar om je aan te spiegelen?