Het Hillebrand-orgel uit 1816

GESCHIEDENISKRONIEK
door Stef Tuinstra

P1190952

1816: Bouw van een nieuw orgel in de nieuwe kerk van 1814-15 door Johan Adolf Hillebrand (1786-1846). Hij werd geboren in Tecklenburg (Teutoburgerwald, een landstreek in Westfalen nabij Osna-brück). Hillebrand heeft daar steeds contacten gehouden en er ook drie orgels gemaakt en andere gerepareerd. Tot 1812 was hij knecht bij Albertus van Gruisen en richtte hij een eigen orgelmakerij op te Leeuwarden. Tijdens het werk in ‘Rauwert’ had Hillebrand een hevige ruzie met zijn voormalige baas over de kwaliteit van het onderhoud van het orgel in Hallum, dat in 1811 door Van Gruisen was gemaakt en waar Hillebrand een belangrijk aandeel in had en nadien door hem werd onderhouden. Johan Adolfs jongere broer Gerhard Heinrich Hillebrand (1788-1859) werkte bij hem als orgelmaker en schrijnwerker. J.A. Hillebrand was een enerzijds een bevlogen en artistieke orgelmaker, maar moet anderzijds een man zijn geweest met een impulsief en ook enigszins nonchalant karakter en een groot ego; hij bleek ook niet altijd even betrouwbaar te zijn. Zijn grove, grote, hoekige en dikke handschrift met een op z’n zachtst gezegd ‘vrijpostige’ spelling geeft mee aanleiding tot deze veronderstellingen. Hij bezat een groot vakmanschap in architectonisch opzicht, qua meubelkunst en als pijpmaker en intonateur, maar windberekening, windladen, mechanieken, precieze afwerking en ook de logistieke bedrijfsvoering waren een minder sterk punt. Werd het orgel van Raerd nog zonder op- of aanmerkingen goedgekeurd door J.P. Greidanus, organist ‘op het Heerenveen’, zijn orgels te Niawier (1818) en Marrum (1831) werden bij de oplevering afgekeurd. De voltooiing van beide orgels, en daarbij meteen wijziging, werd verricht door concurrent Nicolaas Anthonie Lohman te Groningen. En in Drachten (nieuw orgel van 1820) moest in 1833 door Lohman ook al het nodige sterk worden herzien. Al met al had dit kennelijk tot gevolg dat Hillebrand in 1835 stopte met zijn orgelmakerij en in Leeuwarden doorging als ‘Fabrikant in spiegels en meubelen’, waarmee hij ook al eerder in zijn levensonderhoud had voorzien. Hij verkocht nog wel huisorgels en piano’s.

Hillebrands orgelkasten en fronten zijn geïnspireerd op die van zijn leermeester Van Gruisen, waarbij die van Hillebrand wellicht nog beter van proportie zijn. M.n. het front van Raerd is zeer fraai. De frontzijde en zijwanden maakte Hillebrand steeds van eiken, in tegenstelling tot Van Gruisen die grenen gebruikte dat nadien geschilderd werd. Het eiken werd met olie met een roodbruin kleurpigment bestreken. Het lofwerk was overwegend wit met schaduwen en veel bladgoudaccenten; de basementlijsten en pilaren gemarmerd. De Westfaalse invloed is bij Hillebrand vooral herkenbaar in zijn pijpwerk: dikwandig, met een vrij hoog loodgehalte en qua stijl ook anders dan dat van de school van Hinsz, bv. ‘korte’ labia. De fraaie tongwerken maakte Hillebrand in een klassieke Noord-Duitse factuur volgens de school van Schnitger en Hinsz. Originele Hillebrand-orgels klinken bijzonder fraai, vol en uitbundig en hebben een klankkarakter dat eerder vroeg 18de eeuws aandoet dan vroeg 19de eeuws.

8b0b709c84316a7fa8e51226ca949f6a7d1616cd

Het orgel in Raerd werd op 18 augustus 1816 in gebruik genomen. Ds. F. Liefsting preekte daarbij over 2 Koningen 3 : 15. Gezongen werden Psalm 84 : 1 en de (Evangelische) Gezangen 1 en 95; ter afwisseling zong ‘een koor van Zangers’ (bericht Boekzaal Der Geleerde Wereld).

In afwijking tot de huidige dispositie bezat het orgel bij de bouw een Sexquialter 2 sterk, een Cornet en Mixtuur 3-4 sterk op het Manuaal en een Octaaf 2 voet en een Vox Humana in het Rugpositief (RP) en, typerend voor Hillebrand, geen Fluit 2 voet. Het orgel had voorts 3 spaanbalgen in de toren, 2 afsluiters, een tremulant (RP), ventiel (windlosser), een manuaalkoppel en een loze knop voor de symmetrie, Zwijgt 32 voet genaamd. Ook vroeger werden er kennelijk al grappen gemaakt over de grootste (qua pijpwerk) en laagste (qua klank) registers waar elke organist wel eens van droomt, maar het nooit bij ‘zijn’ of ‘haar’ orgel zal meemaken…!

1817-1827: Regulier onderhoud door Johan Adolf Hillebrand.

1833: Groot onderhoud voor 200 gulden door de ‘Gebr. L.J. en J. van Dam’ te Leeuwarden. De gebroeders Luitjen Jacob en Jacob zetten in 1820 de orgelmakerij van hun vader Lambertus voort die in dat jaar was overleden. De balgen werden bij dit herstel verplaatst vanuit de toren naar het orgelbalkon, rechts naast het orgel. Dit heeft misschien de ophoging van de huidige borstwering met lofwerk tot gevolg gehad. Ook werd het orgel opnieuw geschilderd, nu in een fraaie mahonie-imitatie met gebroken witte rank- en bloemmotieven. Deze kleur wordt bv. ook aangetroffen op het Van Damorgel (1845) in Sint Jacobiparochie; het lofwerk werd waarschijnlijk geheel verguld; mogelijk kregen de frontlijsten ook vergulde banen op sommige profielen.

1835-1851: Onderhoud door Pieter Jans Radersma uit Wiuwert.

1852-1862: Regulier onderhoud door Willem Hardorff. In 1862 maakte hij 2 bestekken voor een nieuw orgel. Geen van beiden zouden worden gehonoreerd.

1863: Grote ombouw van het Hillebrandorgel door L. van Dam & Zonen voor 2.315 gulden, een groot bedrag in die tijd. Het orgel werd voor vooral wat betreft de houttechniek nieuw gemaakt, waarmee Van Dam aangaf niet bijster onder de indruk te zijn geweest van Hillebrands ideeën en werk. Nieuw werden de windvoorziening (magazijnbalg met 2 schepbalgen en handpomp), windladen en mechanieken, handklavieren en de frontpijpen. De dispositie werd gewijzigd. Het overige bleef, werd gerestaureerd en aan de nieuwe situatie aangepast. Of het orgel bij dit grote werk weer geheel opnieuw werd geschilderd is niet zeker. Het is ook mogelijk dat de bestaande kleuren eerst werden hersteld in de zelfde tinten omdat het orgel nog niet zo lang daarvoor ook al helemaal was geschilderd. De inwijding was op 28 juni 1863. Het orgel werd toen bespeeld door Klaas Suringbroek, organist van de Grote Kerk te Leeuwarden. Hij keurde het orgel eveneens en ontving hiervoor 25 gulden.

Diverse onderdelen van Hillebrand zijn kort na 1863 door Van Dam verwerkt in orgels ‘voor de kleine beurs’: de HW-windladen (Gorredijk, nu Kinderdijk), de RP-windlade (uiteindelijk Harlingen VGK, in 2004 verbrand); pijpwerk uit de oude Sesquialter, Mixtuur en Viola di Gamba (nu Kinderdijk) en ander Mixtuurpijpwerk (nu Oosterhesselen).

De huidige aanleg en klank is nog vrijwel geheel zoals die in 1863 is gerealiseerd. De kern van het Hillebrand-orgel bleef wel bewaard, maar Van Dam heeft met dit werk zo’n groot stempel op dit orgel gedrukt dat duidelijk sprake is van twee artistieke werelden die elkaar in dit geval gelukkig versterken en niet wegdrukken. De gedistingeerde, perfecte en enigszins strakke stijl van Van Dam heeft in Raerd een gelukkige partner gevonden in de joyeuze 18de eeuwse en losse vrijheid-blijheidstijl van Hillebrand; gloedvolle warmte in een perfecte dosering, door Van Dam geredigeerd en geregisseerd.

1864-ca. 1900: Onderhoud door de fa. Van Dam.

1870: Herstelling aan een windlade (HW?), diverse registers en de tongwerken door L. van Dam en Zonen na forse waterschade door lekkage van het kerkdak (stormschade?). Ook werden forse sommen geld betaald aan schilderwerk aan en in de kerk. Wanneer het orgel in 1863 niet wit was geschilderd dan werd het in dit jaar alsnog, dan wel opnieuw gedaan. Twee redenen kunnen hiervoor mogelijk genoemd worden: in 1863 waren er onvoldoende financiële middelen beschikbaar en in 1870 moest het wel, omdat er teveel waterschade was ontstaan. Het rode baldakijnfresco op het gewelf werd blauw overschilderd (de achtermuur had een zwarte gordijnschildering). Het verguldwerk van het lofwerk bleef zoals bestaand, waarbij waarschijnlijk een aantal goudbanen op de profielen van de frontlijsten en borstweringsnijwerk werden toegevoegd. Deze situatie is vastgelegd op enkele foto’s uit 1908. Evenals de kleuruitmonstering van 1833 was deze kleurstelling bijzonder fraai en gaf deze het in 1863 vernieuwde orgel nu ook uiterlijk nog meer het stempel van Van Dam mee. Het herstel zelf viel mee en kostte f 94,50.

1903-1926: Onderhoud door de fa. Bakker & Timmenga te Leeuwarden.

1909: Schoonmaak en grootonderhoud door Bakker & Timmenga na de grote vernieuwing van het kerkinterieur. Kosten: 410 gulden. Het gehele orgel werd weer helemaal geschilderd, nu in een midden- eikenimitatie met een op afstand bescheiden zichtbare nerftekening. Het verguldwerk bleef bestaand, of werd deels dan wel geheel vernieuwd. Het frescobaldakijn werd wit overgeschilderd. Tot aan de nu voltooide kerkrestauratie heeft deze situatie bestaan.

KONICA MINOLTA DIGITAL CAMERA

1919: De Vox Humana 8 voet (RP) werd vervangen door een Horn, oftewel ‘Sanfthoorn’ 8 voet van zink en orgelmetaal.

1923: Pedaalklavier gerepareerd voor 45 gulden.

1924: 6 koppen van de Trompet 8 voet door B&T vernieuwd (f 45,–).

1926: Voor het eerst een elektrische windvoorziening aangebracht voor 600 gulden (Meidinger ventilator).

1927-2000: Onderhoud door de fa. Bakker & Timmenga te Leeuwarden. Belangrijke wijzigingen hebben niet meer plaatsgevonden.


Restauratie 2011-2012

P1110539

In 2005 werd een voorlopig orgelrapport gemaakt door Jan Jongepier te Leeuwarden. In verband met diens aanstaande pensionering werd in 2008 Stef Tuinstra tot adviseur benoemd. Het instrument werd door hem aanvullend onderzocht. Het voorlopige restauratierapport van Jongepier werd aangevuld met een gedetailleerde beschrijving van de staat waarin het orgel was komen te verkeren, alsmede een gedetailleerd restauratieplan. In 2009 kwam een mogelijkheid tot subsidiëring van de restauratie van kerk en orgel door middel van de Brim-achterstandsregeling (RRWR) van het Rijk, waaraan een extra fonds middels de politiek (het CDA) werd toegevoegd. Een offerte werd uitgebracht door de Orgelmakerij Reil te Heerde. Diverse cultuurfondsen, provincie en gemeente werden aangeschreven, het financieringsplan werd gemaakt en in 2009 kon het contract worden getekend. In 2011 werd met het werk gestart. Consulent namens de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed was Wim Diepenhorst. Een uitgebreid kleuronderzoek werd verricht door Helmer Hut en de algehele kleurrestauratie werd verricht door Art Decor te Heerenveen (Randolph en Mieke Algera). De elektra werd geheel vernieuwd door Installatiebureau Reekers te Easterlittens. Totale kosten: ca. € 315.000,–.

P1180027

Bij de nu voltooide restauratie is het volgende werk uitgevoerd. De windvoorziening werd geheel uit elkaar genomen en opnieuw verlijmd en beleerd. Een nieuwe windmotor kreeg in een nieuwe dempkist een plaats bij de balgkast. Veel zorg is besteed aan het zo geruisloos mogelijk en rustig maken van het motorsysteem. De fraai en klassiek gemaakte windladen van Van Dam werden geheel ontleed, schoongemaakt, opnieuw verlijmd en op authentieke wijze beleerd. Extra viltringen zijn aangebracht voor een bestendige sleepafregeling. Er zijn geen trekvrije platen aangebracht. De register- en speelmechaniek is geheel hersteld, de draadgaten gepropt en nieuw messing draadwerk en nieuwe leermoeren zijn aangebracht. Kapotte onderdelen werden hier en daar vernieuwd met in eigen bedrijf precies nagemaakte onderdelen. Het geheel werd opnieuw ingeregeld. De klaviatuur en de orgelbank van Van Dam en het pedaalklavier van 1816 werden zorgvuldig gerestaureerd. Het oude ivoren klavierbeleg (ondertoetsen) was nog goed bewaard. Er is gepoogd het oude aanzien van de antieke materialen zoveel mogelijk te bewaren. De orgelkast werd gerepareerd en de krimpnaden hersteld, alvorens er werd geschilderd. Het snijwerk is gerepareerd. De totaal verweerde kleurstelling van 1909 is niet opnieuw aangebracht. Na veel onderzoek en discussie is er voor gekozen om de witte kleurstelling van 1870 te herstellen, inclusief het fresco boven en achter het orgel zoals op de foto’s van 1908 te zien was. De oude vergulding van het lofwerk is waar dat mogelijk bleek behouden, schoongemaakt en iets bijgewerkt. Voor het overige is nieuwe vergulding aangebracht. De omgeving van het orgel met balgkast, trapopgang en losse banken zijn in de nog aanwezige bijpassende oude kleuren kleuren geschilderd. Het pijpwerk werd voorzichtig schoongemaakt, het front licht gepolijst en de labia opnieuw verguld. Het houten pijpwerk werd opnieuw verlijmd. De vele beschadigingen van het metalen pijpwerk werden hersteld: ingescheurde randen en afgescheurde baarden gesoldeerd, deuken op leesten rechtgeklopt en hoedafdichtingen winddicht en stemmingsstabiel hersteld. De intonatie was in de loop der tijd slechts een beetje aangepast op de steeds lekker wordende windlade. De winddruk zoals Van Dam die had aangebracht bleek ook nauwelijks te zijn verhoogd. Er is afgezien van vergaande egalisatie. Het pijpwerk is sinds 1863 door de tijd heen nauwelijks ingekort zodat de huidige toonhoogte ook die van 1863 geweest moet zijn. Het resultaat is een uitbundig en krachtig, maar ook verfijnd klinkend instrument met een aanmerkelijk oudere klank dan de bouwjaren 1816 en 1863 doen vermoeden en met een fraaie licht ademende wind. Zo is dit bijzondere en uitzonderlijk fraai gedecoreerde dorpsorgel met haar unieke trofeeën met ettelijke orkestinstrumenten herboren en geeft het met haar zingende en extatische klank opnieuw acte de présence van het grote vakmanschap en de artisticiteit van de oorspronkelijke makers en niet in de laatste plaats van de vergelijkbare kundigheden van de restaurateurs.


Dispositie en technische gegevens

De genoemde registervolgorde is volgens de opstelling van de pijpen op de windlade vanaf het front. Het metalen pijpwerk van Hillebrand is van een dikwandig hoog loodgehalte, dat van Van Dam is dunner en heeft een legering van 2/3 deel lood en 1/3 deel tin. Het pijpwerk van 1816 is vrij grof gemaakt, dat van 1863 uiterst precies en verfijnd. Een deel van het pijpwerk van 1816 is in 1863 iets vermaakt. Alleen de fluitregisters hebben zijbaarden, de metalen pijpen zijn niet van expressions voorzien; het grotere pijpwerk heeft 1 of 2 stemkrullen. Het meeste pijpwerk van 1816 is in 1863 een ½ toon opgeschoven, soms 1 tot 1½ toon. De jaartallen geven globaal de datering weer. De op- en aanvullingen zijn van 1863.

HOOFDWERK
Prestant 8 vt (C-b1 in het front, Engels tin, 1863, h1-f3 binnen, 1816)
Bourdon 16 vt (C-b eiken, 1816, afgevoerd, h0-f3 metaal op de lade, 1816/1863)
Roerfluit 8 vt (1863. C-F# gecombineerd met Holpijp)
Holpijp 8 vt (1816. C-A eiken, afgevoerd. Rest metaal, op de lade. Wijde mensuur)
Octaaf 4 vt (1816. metaal)
Quint 3 vt (1816. Prestantmensuur)
Octaaf 2 vt (1816. Uit RP [sinds 1863])
Fluit  4 vt (Metaal. Bas gedekt, discant cilindrisch open. Pijpwerk samengesteld in 1863 uit materiaal van 1816 [Bd 16vt. en Cornet 4vt.])
Cornet 3 sterk (Merendeel 1816, rest 1863. Discant; c1: 3 – 2 – 1 3/5)
Trompet 8 vt (1816/1863. Bas/discant. Bekers in 1863 kleine terts opgeschoven. Stevels en koppen eiken [1816], messing kelen en tongen [overwegend 1863]. Groot octaaf beleerd)

RUGPOSITIEF
Prestant 4 vt (C-b1 in het front, Engels tin, 1863, h1-f3 binnen, 1816)
Salicionaal 8 vt (1863. Discant. Metaal)
Fluit dolce 8 vt (1816. C-H eiken. Overige metaal, gedekt)
Viool di Gambe 8 vt (1863. C-H gecombineerd met Fluit Dolce 8 vt, c0-g0 afgevoerd. Tin)
Roerfluit 4 vt (1863. g#2-f3 cilindrisch open)
Speelfluit 2 vt (1816. Metaal, conisch open. Vóór 1863 Speelfluit 4 vt)
Dulciaan 8 vt (2012. Kopie van Marrum. Van 1816-1919 stond hier een Vox Humana 8 vt van onbekende factuur; van 1919-2011 een Horn (Sanfthoorn) 8 vt van Bakker & Timmenga, 1919)

WERKTUIGLIJKE REGISTERS
Klavierkoppel                                                      Toonhoogte : a1 = 433,8 Herz bij 18o C
Tremulant Rugwerk (inliggend)                     Stemming   : Stef Tuinstra; vrijwel gelijkzwevend
Afsluitingen voor Manuaal en Rugwerk        Winddruk     : 64 mm waterkolom
Klavieromvang: C-f3                                          De oude knop Zwijger 16 vt is benut voor de Bourdon
Omvang aangehangen pedaal: C-d1               16 vt bas. De oude knop Bourdon 16 vt is nu de discant.
Grote magazijnbalg met 2 schepbalgen en handpomp in een balgkast rechts naast het orgel.