Herman Berger over ‘eeuwig leven’.
door Jelle Rollema
Op een gezellige avond met een goed glas wijn vroegen een paar vrienden Herman Berger waarmee hij bezig was. Berger antwoordde dat hij een boek schreef met de titel ‘Over de dood heen’. ‘Er volgde een pijnlijk zwijgen. Zoiets als een leven na de dood is taboe’, aldus Berger. Toen het boek uitkwam, vatte een recensent dat volgens hem correct samen met de woorden: ‘Beschouw God en mens als innig verbonden en je krijgt het eeuwig leven erbij cadeau’. Maar hoe moet je je dat dan voorstellen?
In het mensbeeld dat overheersend is, is de mens gesplitst in een lichaam en een ziel, zoals België en Nederland van elkaar gescheiden zijn door een heldere grens. Maar is leven over de dood heen dan nog denkbaar? Want wanneer het lichaam sterft, is de ziel zonder lichaam toch vleugellam? Zonder hersenmassa kan de mens niets. Het is opvallend dat het christendom in de vierde eeuw ook al vragen had bij de gedachte van een scheiding tussen lichaam en ziel en het voortleven van de ziel aan ‘gene zijde’. Die gedachte was afkomstig uit de Grieks-Romeinse cultuur. Daartegenover stelde het orthodoxe christendom dat de mens na zijn dood in een soort comateuze doodsslaap terechtkwam en pas aan het ‘einde der tijden’ zou die mens (op een vernieuwde aarde!) weer tot leven worden gewekt. Menselijk leven was in die visie dus niet denkbaar zonder de twee-eenheid van lichaam en geest. Want een mens heeft een lichaam nodig om contact te maken met de werkelijkheid en de identiteit: wie je bent, is onlosmakelijk verbonden met jouw lichaam. Toen het christendom vanaf de vierde eeuw sterk groeide, nam het langzaam maar zeker dat denken in twee-werelden over en de daarbij behorende populaire beeldtaal: de ziel zou voortleven in een vredig landschap met schapen en grazige weiden vol bloeiende klaprozen. Wie wel eens in het voorjaar in Italië is geweest, herkent die landschapsschildering meteen. Dat was natuurlijk een prachtige verbeelding en daar was niets mis mee, want die beeldtaal leverde eeuwenlang niet al te veel problemen op voor het denken.
Maar vandaag de dag levert die beeldtaal voor velen wel problemen op. Herman Berger gebruikt daarom liever niet meer het woord ‘ziel’, omdat dat woord ons op het verkeerde been zet: het wereldbeeld waarin achter ‘deze zijde’ een perfect ‘gene zijde’ ligt. Hij zoekt een middenweg tussen een onhoudbaar mens- en wereldbeeld en de gedachte dat de werkelijkheid alleen maar uit (zinloze) materie bestaat en het over en uit is na de dood.
Berger gebruikt een ander wereld- en mensbeeld, waarin de mens verbonden is met de diepere werkelijkheid van waarheid, goedheid en schoonheid (in de christelijke traditie namen voor God, zie ook de vorige Tsjerkestim). Op bepaalde momenten ervaren mensen in hun leven die aanwezigheid.
Een mens verlangt volgens Berger naar waarheid, goedheid en schoonheid. En je kunt alleen maar naar iets verlangen waar je op een of andere manier al kennis van hebt. Om dat wat concreter te maken gebruikt hij het voorbeeld van Nederland dat in Europa ligt. Tussen Nederland en Europa kun je geen duidelijke grens trekken, zoals tussen Nederland en België. Nederland is Europa, en tegelijk is Europa meer dan dat. Een verbondenheid als een twee-eenheid: de mens heeft enerzijds een eigen identiteit, maar is tegelijk innig verbonden en verweven met die onuitputtelijke diepe werkelijkheid van waarheid, goedheid en schoonheid.
In de vorige afleveringen van de Tsjerkestim beschreef ik een aantal ervaringen van mensen van die verbondenheid van de mens met God (de onuitputtelijke diepte van waarheid, goedheid en schoonheid). Vaak gebeurt dat in de natuur, maar ook de muziek kan een belangrijke aanleiding zijn. De Zuid-Afrikaanse schrijver en Nobelprijswinnaar John M. Coetzee overkwam ooit zo’n ervaring, die voor hem dé ervaring van zijn leven is geweest:
‘Op een zondagmiddag in de zomer van 1955 – ik was toen vijftien – dwaalde ik rond in de achtertuin van ons huis in een voorstad van Kaapstad zonder te weten wat te doen. Plotseling hoorde ik muziek vanuit het huis naast ons. Zolang de muziek duurde, stond ik aan de grond genageld. Mijn adem stokte. De muziek sprak tot me zoals muziek dat nog nooit gedaan had. Wat ik hoorde, was een opname van stukken uit Bachs ‘Das Wohltemperierte Klavier’, gespeeld op een klavecimbel. Daar kwam ik pas later achter toen ik wat vertrouwder was geworden met wat ik op mijn vijftiende alleen kende – met een flinke dosis achterdocht en zelfs vijandigheid – als ‘klassieke muziek’. Het huis naast ons was een studentenhuis; de student die die plaat van Bach draaide moet vlak daarna verhuisd zijn, want ik hoorde de muziek niet meer ook al waren mijn oren gespitst. Ik kom niet uit een muzikaal gezin. Muziek was voor meisjes, en klassieke muziek al helemaal. En toen kwam die middag in de tuin. Opgaand in zichzelf bood die muziek zich eenvoudig aan aan wie bereid was ernaar te luisteren. Het was een moment van openbaring, dat, hoewel misschien niet mystiek, desondanks van het grootste belang was voor het kind dat ik was, omdat het hem meevoerde naar een rijk waarvan hij het bestaan niet in het minst vermoedde’.
Coetzee schrijft over die ervaring dat die zich niet probeerde op te dringen, maar dat ze zich aanbood aan wie bereid was daarnaar te luisteren. Zoiets als de liefde, want echte liefde is belangeloos, dringt zich niet op, maar verlangt ernaar beantwoord te worden. Niet zonder reden is daarom het woord ‘liefde’ in de christelijke geloofstraditie ook zo’n woord voor ‘God’. Coetzee merkt op dat die ervaring misschien niet mystiek is. Dat komt doordat hij bij mystiek denkt aan de voor hem als modern mens niet meer denkbare verdeling van de werkelijkheid in ‘deze’ en ‘gene’ zijde. Maar volgens Berger hoef je bij mystieke ervaringen die manier van denken niet te volgen. De mystieke ervaring is een ervaring van de diepte van déze werkelijkheid. En wanneer een mens daar in dit leven al mee verbonden is zoals Nederland verweven is met Europa (op sommige momenten zelfs zeer ‘bewust’, zie de ervaring van Coetzee), hoe zou na het verval het lichaam in de dood die verbondenheid dan kunnen verdwijnen? Voor wie bij de ervaring van waarheid goedheid en schoonheid het woord ‘God’ invalt, zou het daarom ook niet moeilijk moeten zijn om ervan uit te gaan dat die innige verbondenheid tussen God en mens over de dood heen blijft bestaan, aldus Berger.
Het sterke punt van de gedachtegang van Berger is dat hij menselijke ervaringen weet te verbinden met een (denk ik) voor velen redelijker en denkbaarder beeld van de werkelijkheid. Bovendien sluit hij zo ook aan bij belangrijke denklijnen uit de christelijke traditie.
‘Beschouw God en mens als innig verbonden en je krijgt het eeuwige leven erbij cadeau’, schreef recensent Theo Kerkhof over Bergers boek Over de dood heen. Filosoferen over eeuwig leven. Toen Berger in 2016 op 92-jarige leeftijd overleed, stond er boven zijn rouwadvertentie: ‘Opgegaan in de wijdheid van alle werkelijkheid’. In de bewoordingen van de bijbel zouden we kunnen zeggen: ‘Geborgen in de palm van Gods hand’, aldus Berger.