‘Ik noem het: God’ (3)

Met Herman Berger denken over evolutie en schepping.
door Jelle Rollema

Hoewel het institutionele (kerkelijke) christendom langzaam maar zeker verdampt, doen buitenkerkelijke ‘gelovigen’ en ‘ongelovigen’ nog steeds ervaringen op die ze als ‘religieus’ blijven benoemen (zie het interview met Taede Smedes hieronder).
Hoogleraar wijsbegeerte Herman Berger (1924-2016) heeft als modern denkend rooms-katholiek gelovige die diepgaande ervaringen te doordenken. Dat heeft hij onder andere in een tiental boeken op constructieve wijze gedaan. In de vorige afleveringen van de Tsjerkestim heb ik zijn gedachten over ‘God’ en ‘eeuwig leven’ geprobeerd samen te vatten. Deze keer wat meer aandacht voor ‘evolutie’ en ‘schepping’.

Om te voorkomen dat het een te theoretisch verhaal wordt ook deze keer weer een voorbeeld van zo’n ervaring van de diepere dimensie van het leven. Zo’n moment waarop je diep geraakt wordt, waarop je opgaat in een intens gevoel van geluk, je je verbonden voelt met de hele werkelijkheid. Wim Boevink beschreef kortgeleden in een column in Trouw zo’n ervaring tijdens een concert in de Utrechtse Janskerk: 
‘Toen ik de kerk naderde, leek alles donker; uit de hoge ramen viel nauwelijks licht. In het middenschip vormde een groepje zangers een cirkel om een aan een koperen stang bevestigde gloeilamp, die hun gezichten bescheen. Voor het overige was al het licht gedempt, en de mensen in de stoelen waren teruggebracht tot vage gestalten.
De liturgische nachtgezangen voor de Heilige Week, van de zestiende-eeuwse Italiaanse componist en edelman Gesualdo, wekten even vervreemding op voor wie net van buiten kwam, uit de 21ste eeuw, voorbij aan het gelal van studentenkroegen aan het omliggende kerkplein. Maar naarmate de onrust week en je wende aan het zacht in- en uitsluipen van het publiek, nam die a-capellamuziek in die golvende meerstemmigheid steeds meer bezit van je, kroop in je wezen en woelde daar iets los, een onbewuste herinnering, zoals bij de madeleine in de lindebloesemthee bij Proust, en ik was diep in het oude Griekenland, in een kaarsverlicht kerkje, en hoorde de gezangen van de monniken, onder de blikken van iconen. Het was alsof je daar, in die Janskerk, een tijd herbeleefde die je nooit eerder beleefde, alsof de tijd zelf werd opgeheven, die stemmen tilden je op.’ 
Iemand schreef ooit over zo’n muzikale ervaring ‘Ik had van vreugde kunnen huilen’.

Herman Berger stelt dat zulke ervaringen een omvattender kennis opleveren dan de kennis die we opdoen door natuurwetenschappelijk analyse van de werkelijkheid. Zo is het ook met muziek: je kunt de muziek op papier onderzoeken, maar de klinkende muziek is meer dan de op papier geschreven noten. Sterker nog: wanneer de luisteraar voortdurend bij het luisteren naar de muziek in de partituur kijkt om te kijken wat er gezongen wordt, of de juiste noten wel worden gezongen enz., dan zal hij de werkelijke muziek nooit echt ervaren. 
Een ander goed voorbeeld is het denken over wat een mens is. Je kunt een mens via de wetenschappelijk methode onderzoeken en zo ontleden in allerlei onderdelen, maar wanneer je die losse onderdelen weer samenvoegt, krijg je de oorspronkelijke mens niet terug. Simpel gezegd: het geheel is meer dan de som van de delen. 
Net als muziek en mens is ook de werkelijkheid pas kenbaar vanuit de ervaring van het geheel. Berger begrijpt dat dat voor ons een lastige waarheid is, want vanaf de 17eeeuw is langzaam maar zeker dat denken vanuit het geheel vervangen door het analyserende denken: vanuit de natuurwetenschappelijk manier van kijken de verschijnselen ontleden. De gedachte was dat we op deze manier pas echte kennis op zouden doen. Ervaringskennis was in die visie eigenlijk geen kennis en werd niet meer serieus genomen. 

Evolutie
Vanuit de natuurwetenschap gezien is een mens dus niet veel meer dan een verzameling organen, moleculen, atomen etc. Maar ons gevoel zegt dat een mens meer dan dat is. Dat ‘meer’ was altijd de ziel, die door God aan het dierlijke leven werd toegevoegd. Die gedachte gaat uit van een God of goddelijke werkelijkheid aan ‘gene zijde’ van de werkelijkheid. Achter of boven deze onvolmaakte materiële werkelijkheid zou die andere, perfecte geestelijke werkelijkheid aanwezig zijn. Het christendom (en het boeddhisme) heeft dit denken in twee werelden overgenomen van de filosoof Plato (4eeeuw v. Chr.). Die visie roept al lange tijd veel vragen op. Voor ons, zegt Herman Berger, is die tweedeling van de werkelijkheid ‘een schandaal voor het denken’, want hij kan niet bestaan.  Op dezelfde wijze is verdeling van een mens in twee ‘werkelijkheden’, in lichaam en ziel, problematisch. Berger probeert in de lijn van Aristoteles, leerling van Plato, verder te denken door als uitgangspunt te nemen dat er maar één werkelijkheid is. 

God is dan in de woorden van Berger ‘een woord voor de onuitputtelijke (want niet vast te leggen) diepte van waarheid, goedheid en schoonheid van deze werkelijkheid’. Waarheid en goedheid zijn overigens niet per se wat wij wensen of hopen. Ze kunnen heel goed tegen ons eigen belang ingaan. Schoonheid is ook verweven met waarheid en goedheid, omdat schoonheid belangeloos is. 
De mens is altijd al innig verbonden met die omvattende werkelijkheid. Hij staat open naar die werkelijkheid, is ‘zo wijd als alle werkelijkheid’. Dat geeft de mens zijn speciale diepte. Die verbondenheid is vergelijkbaar met de manier waarop Nederland verbonden is met Europa: Nederland is helemaal Europa en tegelijkertijd gaat Nederland niet in Europa op, heeft het een eigen identiteit. En Europa is op zijn beurt groter dan Nederland. Op dezelfde wijze overstijgt God de mens binnen de Werkelijkheid, maar woont hij ook in de mens (daar gaat overigens ook Kerst over: dat het goddelijke innig verbonden is met het aardse en zich zomaar kan ontplooien en zich aan ons toont in de vorm van een kwetsbaar kind). 

Schepping
Maar wat moet je dan denken bij het woord ‘schepping’? Schepping veronderstelt immers dat ‘iemand’ van buiten de werkelijkheid die werkelijkheid vorm heeft gegeven. Zoals een pottenbakker klei vormt tot een voorwerp. Maar we hadden juist geconstateerd dat er maar één werkelijkheid is! Dan kan er ook niet een Schepper buiten die werkelijkheid bestaan. Als er niet iets vooraf kan gaan aan deze werkelijkheid, kom je uit bij de gedachte dat God (nogmaals: de onuitputtelijke diepte van waarheid, goedheid en schoonheid) niet aan zijn scheppende daad voorafgaat, maar er mee samenvalt. Schepping moet dan een gelijktijdig gebeuren zijn van daad en effect, zoals tegelijk met het indrukken van het lichtknopje het licht aangaat. Daad en effect komen niet na elkaar, ze vallen samen. De belangrijke middeleeuwse theologen Thomas van Aquino en Anselmus waren al tot dit inzicht gekomen. 

Tot slot de vraag: Kan die God dan nog wel ingrijpen in zijn schepping? Zo ja, waar was die God in Auschwitz? Waarom grijpt hij in ten gunste van de een maar niet ten gunste van de ander? Lijkt dat niet op willekeur, het gedrag van een Despoot? 
Met Berger komen we dan tot de conclusie dat als God niet kan ingrijpen in de natuurwetten, omdat hij integraal onderdeel is van de hele werkelijkheid. Daarom vroeg de schrijver Jorge Louis Borges, toen hij blind werd, niet om een uitzondering: hij wist dat het voor God niet mogelijk is het patroon van oorzaak en gevolg te doorbreken.’ Hetzelfde lezen we in het indrukwekkende gebed van een Engelse vliegenier in WO II:

Almachtige, alom aanwezig,
kort is het gebed dat ik tot u richt;
ik vraag niet tijdens het gevecht
om een schild dat mij beschermt.
De wijde, onveranderlijke baan
waar de sterren niet van afwijken,
worde niet opzij gebogen om tot staan
te brengen de kogel die op mijn hart afvliegt.
Ik vraag geen hulp om mijn vijand te doden,
ik streef hier niet naar een overwinninkje.
Van de vijand die ik haat, weet ik
dat u hem kostbaar acht.
Maar dit bid ik, wees bij me
wanneer de dood nadert door de lucht.
Almachtige heer, die ook gestorven bent,
leer mij hoe ik sterven moet.